Het was een fabrieksbuurt; de meeste mensen die er woonden werkten in de melkfabriek. In de winter sneed vader riet, in de zomer werkte hij bij een boer, hooien en zo. Pake en beppe, de ouders van mijn vader, woonden bij ons in. Voor hen was achter het huis een kamer aangebouwd.

Dat mijn ouders joodse mensen in huis namen, had te maken met hun geloof, we waren Nederlands Hervormd, maar het kwam toch vooral omdat vader erg kwaad was op de Duitsers. Die hadden tijdens de April-Meistakingen in 1943 zonder aanleiding een neef van 23 – Jan Smid – doodgeschoten. Vader was geen lid van het verzet, maar er waren weleens vergaderingen van het verzet bij ons thuis.

De jongens, Leo Weijl uit Den Haag en Sam Waterman uit Amsterdam, die we Kees noemden omdat Sam wel een erg joodse naam was, waren overdag altijd op zolder, ’s avonds kwamen ze naar beneden en dan deden we een spelletje, vaak Monopoly. De buren speelden ook wel mee; zij waren de enigen in de straat die wisten dat wij onderduikers hadden. In mijn herinnering zie ik moeder ’s morgens naar boven lopen met twee kommetjes warm water, zodat de jongens zich konden scheren. Waarmee ze zich overdag bezighielden? Leo en Sam schilden aardappels voor moeder, verder weet ik het niet.

Mijn kleine broertje Klaas en ik sliepen samen in één bedstee. Leo en Kees sliepen ook samen in één bed. Dat had mijn vader zo bedacht. Als er dan een inval zou zijn, zou het beslapen bed van de jongens mijn bed zijn.

Al het eten was op de bon, maar we hebben geen honger geleden. We hadden groenten in de tuin en hebben een keer illegaal een varken geslacht. De kruidenier in het dorp, die in het verzet zat en wist dat wij onderduikers hadden, stopte moeder af en toe wat extra’s toe.

We hadden wel elektriciteit, maar geen gas en geen stromend water en ook geen wc binnen. Moeder kookte op een petroleumstel en water haalden we uit de waterput achter het huis, met een emmer aan een ketting. De wc was buiten, in een houten huisje. Vader schepte die geregeld leeg over de tuin.

De was doen was niet eenvoudig. We hadden geen wasmachine en de kleren van de jongens konden we niet buiten aan de lijn hangen. Wat ook moeilijk was, was dat mijn kleine broertje Klaas van een jaar of vier nog niet kon begrijpen dat hij tegenover anderen zijn mond moest houden over Leo en Kees. We moesten hem leren dat hij het niet meer over hen mocht hebben.

Op een morgen om een uur of zes begon de hond te blaffen. Toen mijn vader naar buiten ging, kreeg hij meteen een geweer op zich gericht. Duitsers. Ze sommeerden mijn vader om naar binnen te gaan. Leo en Kees zijn toen door het zolderraam aan de achterkant van het huis gekropen en op het plat dak erachter gesprongen. Maar Leo was zo nerveus dat hij ook van het platte dak sprong. In zijn vlucht kwam hij een Duitser tegen. Die draaide zich om en liet verder niets merken aan de anderen. Bij ons zijn de Duitsers niet binnen geweest, maar het huis aan de overkant van de straat hebben ze urenlang doorzocht.

Na zijn sprong van het dak konden we Leo nergens meer vinden. Ga jij hem maar zoeken in de velden, zei mijn vader, zogenaamd bloemen plukken bij de sloten, daar heeft Leo zich vast verstopt. Maar ik kon hem niet vinden. Later heeft iemand van het verzet hem gevonden en hem met een roeibootje over de Tjonger gezet. Leo kon niet meer naar ons terug, want de hele straat wist inmiddels dat wij joden in huis hadden. En ook Sam kon niet blijven. Het was te gevaarlijk, ook voor ons. De jongens zijn eerst naar een broer van vader gegaan, naar de buurtschap Gracht in Scherpenzeel, en nog weer later naar een zus van hem, op de grens van Munnekeburen en Scherpenzeel. Bij de zus van vader en haar man hebben Leo en Sam de bevrijding meegemaakt.

Hoe lang Leo en Sam bij ons zijn geweest, weet ik niet, maar het was lang, wel meer dan een jaar. Vader zei later vaak: als ik alles tevoren geweten had, weet ik niet of ik het gedurfd had.

Leo was een plezierige man, een knappe man ook, maar erg nerveus. Hij stotterde. Met Sam en zijn gezin hebben we na de oorlog altijd contact onderhouden.

In 2011 ben ik met de kerk naar Israël geweest. Ik was erg ontroerd toen ik in Yad Vashem de namen van de drie gezinnen zag. Het was mijn familie die een onderscheiding had gekregen omdat ze joden hadden opgenomen. Sam Waterman en Leo Weijl hadden die aangevraagd.’

Het interview met mevrouw Martha Dijkstra-Schaap is afgenomen op 15 november (telefonisch) en 22 december 2023 te Wolvega door de inzendster.

Samuel Waterman (1923-2015) en Leo Weijl (1920-2004) kenden elkaar tevoren niet. Hun onderduikgevers in de periode juni 1943 - 13 april 1945 zijn geweest:

Wolter en Hiltje Schaap-Ruiter te Langelille-Munnekeburen.

Jan en Grietje Schaap-Heinsma te Scherpenzeel.

Geert en Wiegertje Schippers-Schaap te Munnekeburen-Scherpenzeel.

Op de coverfoto staan Wolter en Hiltje Schaap-Ruiter met hun kinderen Klaas en Martha voor hun huis in Langelille-Munnekeburen. De foto is genomen rond 1949.

Wolter en Hiltje Schaap-Ruiter met hun kinderen Klaas en Martha voor hun huis in Langelille-Munnekeburen. De foto is genomen rond 1949.
Wolter en Hiltje Schaap-Ruiter met hun kinderen Klaas en Martha voor hun huis in Langelille-Munnekeburen. De foto is genomen rond 1949.
Martha Dijkstra-Schaap in 2011 in Yad Vashem, voor de muur met de namen van de Rechtvaardigen onder de Volkeren. In haar hand houdt mevrouw Dijkstra een krantenartikel uit 1985 waarin melding wordt gemaakt van de uitreiking van de Yad Vashem onderscheiding aan haar ouders en twee ooms en tantes.