Heeft u zelf foto's of een bijzonder verhaal? Help ons mee met het verrijken van deze website en stuur het naar ons op.
zoeken in de duikkaarten
“Er komt een razzia, jullie zijn de laatsten, jullie moeten weg!”
"Die ochtend werd ik wakker in een onbekende kamer, gewekt door fluisterende stemmen om mij heen. Ik herinner mij nog hoe ik voorzichtig eerst mijn linker en daarna mijn rechteroog opende. Waar was ik?"
Zo herinnert Bertje de Jong uit Amstelveen haar eerste onderduikdag ruim zeventig jaar na dato. In november 1942, toen de meeste joden in Leeuwarden al door de Duitsers waren opgehaald, waren Bertje, toen negen jaar oud, haar drie jaar jongere zus Greetje en hun ouders net op tijd ondergedoken.
"De kamer was schemerig, hoewel het toch ochtend moest zijn, de gordijnen gesloten voor de hoge ramen. Dan zie ik de gezichten van mijn ouders die vlak bij mijn bed staan, bezig met het ophangen van enkele kledingstukken. In een hoek bij de deur zitten mijn beide oma’s zwijgend op een stoel. Naast me in bed ligt mijn zusje nog te slapen. Wat is er gebeurd?!
Plotseling komt haarscherp de herinnering aan gisteravond terug: We zitten aan tafel, de kachel brandt, de lichten zijn aan. Mijn moeder brengt de grote witte soepterrine naar binnen en plaatst hem midden op tafel. Ze schept de borden vol. Uit mijn bord stijgt de heerlijke geur op van verse groenten. Ik heb opeens veel trek, ik ben dol op soep.
Dan wordt er gebeld. Mijn moeder kijkt geschrokken op naar mijn vader. Die staat langzaam op, geruststellend wat mompelend, loopt de gang in naar de winkel (we wonen achter de winkel) en door de winkel heen naar de voordeur. Even later komt “Oom De Boer”, vriend en buurman van twee huizen verderop, tezamen met mijn vader binnen. Hun beider gezicht staat ernstig. Oom De Boer kwam ons waarschuwen: “Er komt een razzia, jullie zijn de laatsten, jullie moeten weg!!”
Het leek mijn vader nu toch écht dringend. Voorheen had hij het gevaar nooit echt serieus genomen. Samen met de beide grootmoeders gingen we met Oom De Boer mee.
Vanaf ons huis liepen we in het donker, dicht tegen elkaar aan, zoveel mogelijk tegen de muur van de huizen aangedrukt, naar de voordeur van het huis van onze buurman. Nog geen vijf minuten later kwamen de Duitsers. Ze trapten onze voordeur in, maar troffen niemand thuis. Wèl brandde de kachel en stonden de borden en een soepterrine nog op tafel, maar er waren geen mensen meer te vinden in het huis, hoe ze ook zochten. Ze kamden het hele huis uit, hoe ze ook zochten en gingen daarna de buurt in, belden overal aan - ook bij Oom De Boer - en ze schreeuwden: “waar zijn die Joden??” Oom De Boer zei nergens van te weten en ze dropen af. Wij hielden ons stil en ze vonden ons niet. Tante De Boer, of tante Dien - zoals ik haar noemde - was een moederlijke vrouw. Ze had zelf geen kinderen, wel ongeveer dertien zwerfkatten en een schildpad, die Crocky heette en ik vond het altijd heerlijk om bij haar te zijn. We deden dan spelletjes of ze las mij voor. Crocky lag vooral ’s winters achter de kachel in de huiskamer. ’s Zomers liep hij rond in de tuin.
Ik herinner mij niet meer hoe lang wij daar gebleven zijn: met z’n zessen op die ene kamer op de eerste verdieping boven de winkel. Maar het werd te gevaarlijk …
Oom De Boer zat als één der eersten bij de ondergrondse verzetsbeweging. Er waren toen dus nog niet veel mensen die een onderduikplaats durfden aan te bieden. En dat was en bleef ook een heel groot risico, want áls je gevonden werd of verraden, werden ook de weldoeners op transport gesteld.
In Weidum - een klein dorpje vlak bij Leeuwarden - was een echtpaar bereid mijn twee oma’s in huis te nemen. Daarna mocht ook mijn vader er heen. Maar toen wéér werd aangedrongen op een plaats bij diezelfde mensen voor mijn moeder en ons, werd het hen te veel. Toch - na nogmaals aandringen - waren ze bereid er maximaal twee bij te nemen.
Enkele dagen later vertrok mijn moeder met mijn zusje, want - zoals ik haar had horen zeggen tegen Oom De Boer - : “Bertha is al zo flink en zelfstandig …”. Ik zou me dus beter kunnen redden dan mijn zusje. Die keuze van mijn moeder, op dat voor haar angstige moment, heeft mijn verhouding met haar voorgoed veranderd.
Sjoerd was een ongeveer 23-jarige jongen die al een tijd bezig was geweest om mensen een onderduikplaats aan te bieden. Hij was ook bij mijn vader geweest, had hem gezegd dat hij wel onderduikplaatsen wist als het zover was en vroeg alvast vijfhonderd gulden, wat mijn vader hem had gegeven. Oom De Boer drong dus bij hem aan voor een plaats en - omdat hij helemaal geen plaats had - kwam ik bij hem en zijn ouders terecht.
Sjoerd was heel agressief, ook tegen zijn ouders die elkaar bij een ruzie met messen achterna zaten. Jaren later hoorde ik pas dat hij zowel bij de NSB was aangesloten als ook mensen geld had gevraagd voor een plek om onder te duiken. Daardoor kon Oom De Boer hem daartoe dwingen. Ik moest de hele dag muisstil achter een grote stoel zitten, omdat ze bang waren dat de kleine onderduiker gepakt zou worden. En omdat ik niets van mijn ouders hoorde, dacht ik dat ze wel dood zouden zijn. Dit duurde ongeveer van november tot maart 1943.
Toen kwam Reina mij halen. Bij haar beleefde ik de gelukkigste momenten, maar na zes weken moest ze mij wegbrengen omdat er verraad dreigde. Op de fiets bracht ze me naar Weidum, naar mijn ouders, zusje en oma’s. Dat werd echter een te grote belasting voor deze verzetsmensen, beide grootmoeders bleven daar en wij vertrokken naar Twijzel, waar we ruim twee jaar verbleven bij de familie Van der Woude.
Het was stil in die kamer in dat grote huis aan de Rijksstraatweg. We mochten niet hardop praten. En overdag - als de zon scheen - moesten de gordijnen dicht om elke mogelijkheid van verraad uit te sluiten. Alleen als we naar de W.C. moesten, liepen we heel voorzichtig door de gang naar het toilet. Onze redder - we noemden hem Oom Thys - had een timmerbedrijf en er kon dus altijd “vreemd volk” rondlopen zoals hij dat noemde.
De dag begon met pap eten, daarna kregen we les van mijn vader in rekenen en taal, aardrijkskunde- en geschiedenisboekjes waren niet voorhanden. ’s Middags deden we spelletjes, meestal schaken of mens-erger-je-niet. ’s Avonds na het eten las Oom Thys voor uit de bijbel. Voor Oom Thys, Tante Sjoukje en hun dochter Hinke waren wij “de meiskes”.
Enkele keren waren er razzia’s, dan kropen we met z’n vieren in een klerenkast; papa en mama konden er net in staan en wij zaten op de bodem van de kast. Daar werd dan een zware antieke kast voorgeschoven. Soms moesten we de hele dag in die kast blijven, omdat men niet wist of de Duitsers terug zouden komen.
Eenmaal werd het hele huis doorzocht. Tante Sjoukje nam het voortouw. Ze was niet bang en sloeg de deur van de winkel aan de voorkant over “onze” deur van de kamer die aan de zijkant van het huis lag, heen. Een geweldig goede truc die gelukkig niet werd opgemerkt.
Mijn vader was altijd optimistisch gestemd. Na berichten vanuit de Engelse radio zei hij vaak: “Het kan niet lang meer duren….”. En eindelijk was het dan zover. De Canadezen reden in tanks door de straat aan de voorkant van het huis aan de Rijksstraatweg en wij liepen heel voorzichtig naar buiten. Wat was die steeg, waar we altijd op uit keken, breed!!! Ik duizelde ervan.
De Canadezen waren heel vrolijk en deelden snoep uit.
Het kon niet waar zijn … we waren vrij!!!"
De tekst is overgenomen uit het het boekje ‘De Verandering. Jeugdherinneringen’ van Bertje de Jong (Amstelveen 2013).
Toelichting:
Bertje de Jong werd op 3 oktober 1933 in het Sint Bonifatius Hospitaal in Leeuwarden geboren. Tijdens de oorlog woonde ze met haar ouders en zusje, tot het moment van de onderduik, op de Voorstreek 53.
“Oom De Boer” oftewel Stephanus Johannes de Boer (geboren 1894) woonde met zijn vrouw Everdina Bargens (Tante Dien voor Bertje) twee huizen verder aan de Voorstreek op nummer 57.
Reina was Reina van der Ven uit Huizum.
Reacties (1)
Frans Prins zei op 15 april 2020 om 15:36
Een verschrikkelijk verhaal van een niet te vergeten oologstijd.
Reageer