In 1942 begonnen ook voor de Goudse Joden de deportaties. Via werkkampen in het noorden van het land of via de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam belandden de meesten in Westerbork. Vanuit dat kamp werden ze na kortere of langere tijd op transport gezet naar de vernietigingskampen in Oost-Europa. Sommigen wisten aan de deportaties te ontkomen, zo ook Arnold en zijn vrouw Clara Betsy. In de lokale krant van 9 oktober 1942 stond dat zij ‘illegaal’ van woonplaats waren veranderd, wat in hun geval ‘verdwenen in de onderduik’ betekende.

Op de foto Arnold Beek (zittend) tijdens het afscheid van zijn werkzame leven in 1957. Rechts naast hem zijn echtgenote Clara Betsy. Bron foto: SAMH Gouda.

Hun kinderen moesten elk apart van de ouders onderduiken. Zoon Johan kwam terecht op een boerderij in Kootwijkerbroek en dochter Edith bij een Remonstrantse dominee in Zwammerdam. 

Arnold en Betsy kwamen in 1942 in het noorden terecht, in Drachten, eerst bij de familie Faber aan de Oudeweg 69. Later ‘verhuisden’ ze naar een huis, even verderop aan dezelfde weg (nr. 99), waar de familie Van Dijk woonde. Bij dit laatste gezin overleefden beiden de oorlog. Ook zoon Johan beleefde de bevrijding, maar hoe anders verging het Edith. Zij en haar gastvrouw werden verraden en Edith kwam via Westerbork in Auschwitz terecht, waar zij op 19 november 1943 werd vergast.

Arnold en Clara Betsy overleden in respectievelijk 1977 en 1978. Zoon Johan, die later een antiquariaat in o.a. Amsterdam had, overleed in 2011.